8. Atoms for peace – de eerste commerciële reactoren
De bouw van de reusachtige gasdiffusiefabrieken in Oakridge en de plutonium producerende reactoren in Hanford waren technisch gezien een grote prestatie, maar fysisch gezien waren ze weinig interessant: veel van hetzelfde. Een fysisch veel interessantere ontwikkeling vond na de tweede wereldoorlog plaats met de bouw van reactoren die waren bedoeld voor voortstuwing van schepen of voor elektriciteitsproductie. In de Verenigde Staten lag het centrum hiervan opnieuw in Chicago en omstreken. Hier had het team van Fermi de CP-1 en CP-2 gebouwd en vervolgens het team van Walter Zinn de CP-3. Hierbij werd het centrum van de activiteit verplaatst van de stad Chicago naar het Argonne-gebied. Na de oorlog, op 1 juli 1946, werd de naam van het “Metallurgical Laboratory” officieel veranderd in “Argonne National Laboratory” en het kwam onder leiding te staan van Walter Zinn.
Dit laboratorium ontwikkelde een enorme creativiteit en werd leidinggevend in het naoorlogse Amerikaanse atoomonderzoek. Op 19 november 1947 kreeg het toestemming een experimentele snelle-neutronen reactor te bouwen die zou worden gekoeld met vloeibaar metaal. Deze kreeg eerst de namen CP-4 en ZIP (Zinn’s Infernal Pile), maar kreeg later de officiële naam EBR-1 (Experimental Breeder Reactor Number One). Hij werd kritisch op 24 augustus 1951 en leverde op 20 december 1951 ‘s werelds eerste met atoomenergie opgewekte elektriciteit waarop vier gloeilampen van elk 150 watt brandden. Twee jaar later, op 4 juni 1953, leverde hij een tweede baanbrekende prestatie: hij leverde het experimentele bewijs voor het “breeding principle”, de mogelijkheid om een reactor meer splijtstof (plutonium) te laten produceren dan hij verbruikt. Hij werd in 1964 gesloten en is nu een museum.
Een andere belangrijke prestatie van het Argonne Laboratorium was de bouw van de tegenwoordig zo bekende thermische drukwaterreactor (PWR). Dit is een prachtige machine, waarin gewoon water wordt gebruikt zowel als moderator als voor koeling. Hij was oorspronkelijk bedoeld voor de voortstuwing van onderzeeboten en maakte aanvankelijk gebruik van hoog verrijkt uranium. De ontwikkeling hiervan begon op 31 januari 1947 en op 21 januari 1954 liep de door een dergelijke reactor voortgestuwde “Nautilus” van stapel.
Na afloop van de oorlog in 1945 bleef het Amerikaanse atoomonderzoek nog vele jaren in handen van het leger. Hierin kwam verandering toen president Eisenhower op 8 december 1953 zijn “Atoms for Peace” speech hield voor de Verenigde Naties en de U.S.Navy de opdracht kreeg samen te werken met de commerciële energiebedrijven. Dit leidde tot de bouw van de eerste primair voor elektriciteitsproduktie bedoelde reactor, die kwam te staan in Shippingport. Hij werd het voorbeeld voor de vele thermische reactoren die momenteel in de wereld werkzaam zijn, zoals bijvoorbeeld die in Borssele. Het was een drukwaterreactor met een elektrisch vermogen van 60 MW. hoog verrijkt uranium. De centrale werd op 26 maart 1958 geopend door president Eisenhower.
In de Verenigde Staten kon men bij het ontwerpen van deze reactoren gebruik maken van tijdens de oorlog in het kader van het Manhattan Project ontwikkelde kennis en technieken. Anders lag dat in de andere landen, want deze waren uit vrees voor het uitlekken van atoomgeheimen grotendeels buiten dit project gehouden. Het was opnieuw de van oorsprong Franse onderzoeksgroep die hier grote prestaties verrichtte. Halban en Kowarsky waren in het voorjaar van 1942 vanuit Cambridge voor een studiereis naar de V.S. vertrokken en hadden zich vervolgens in december 1942 in Montreal in Canada gevestigd. Halban kreeg hier de leiding over een nieuw laboratorium. In de zomer van 1944 besloten de Canadezen in Chalk River twee zwaarwaterreactoren te gaan bouwen: een kleine die de naam ZEEP (Zero Energy Experimental Pile) zou krijgen en een grote met de naam NRX. De ZEEP trad op 5 september 1945 in werking en werd daarmee de eerste naoorlogse kernreactor buiten de Verenigde Staten.
De tweede kernreactor buiten de Verenigde Staten werd gebouwd door de Sowjetunie. Deze aanvankelijk geheim gehouden grafiet-gemodereerde reactor kreeg de naam F-1 en werd naar het ontwerp van Kurchatov gebouwd in de omgeving van Moskou. Hij werd kritisch op 25 december 1946. De derde reactor was de Canadese NRX in Chalk River die op 22 juli 1947 in werking trad. Hierna volgde Engeland op 15 augustus 1947 met de GLEEP (Graphite Low Energy Experimental Pile). Deze reactor had veel te danken aan de Canadese ZEEP, behalve dat hij geen zwaar water maar grafiet als moderator gebruikte. In Frankrijk tenslotte kwam de eerste reactor op 15 december 1948 in gebruik: de ZOÉ (later omgedoopt tot EL-1). Hij werd gebouwd door Halban en Kowarsky die uit Montreal waren teruggekeerd en was vrijwel een kopie van de Canadese ZEEP.
Na deze experimentele reactoren verschenen langzamerhand de eerste voor de productie van elektriciteit bedoelde reactoren. Zo kwam op 17 oktober 1956 de eerste reactor in Calder Hall in Engeland in werking. Het was een MAGNOX-reactor (genoemd naar de magnesiumlegering die voor de splijtstofhulzen werd gebruikt). Hij gebruikte natuurlijk uranium, was grafietgemodereerd en gasgekoeld.
9. Stel dat er geen tweede wereldoorlog was geweest
Tot omstreeks januari 1942 werd het reactorproject in de V.S. opgevat als een normaal wetenschappelijk project zonder speciale militaire betekenis. Maar vanaf die tijd werd het streven van Fermi en zijn team om een kernreactor te bouwen steeds meer gezien als een mogelijkheid om plutonium te vervaardigen voor een bom en door de beslissingen die genomen werden op de vergadering van het S-1 Executive Committee op 23 mei 1942 werd het een militair project. Fermi en zijn team kregen vanaf dat moment de beschikking over vrijwel onbeperkte financiële middelen. Aangezien Fermi’s reactor op 2 december 1942 kritisch werd kan men er niet onder uit te erkennen dat de ontwikkeling van ’s werelds eerste echt werkende kernreactor gedurende het laatste halve jaar in dienst heeft gestaan van de oorlogvoering.
Nadat Fermi’s reactor kritisch was geworden ging de aandacht uit naar de bouw van plutonium producerende reactoren en lag de ontwikkeling van energiereactoren stil om pas na de oorlog weer ter hand te worden genomen. Het eerste type reactor dat door de legerleiding niet werd gezien als middel om plutonium te produceren was de in Argonne ontwikkelde drukwaterreactor, die in 1947 werd gepland en in 1953 werd voltooid. Toch stond ook de ontwikkeling van déze reactor tot op zekere hoogte in het teken van de oorlogvoering want hij diende in eerste instantie voor een militair doel, namelijk voor de aandrijving van onderzeeboten. Verder moet worden opgemerkt dat dit type reactor aanvankelijk gebruik maakte van hoog verrijkt uranium en dat kon alleen maar op grote schaal worden geproduceerd door verrijkingsprocédé’s die waren ontwikkeld in het kader van het Manhattan Project. Ook de na de oorlog buiten de Verenigde Staten ontwikkelde reactoren dienden gedeeltelijk voor de vervaardiging van plutonium. Ze maakten echter geen gebruik van verrijkt uranium.
Om de vraag te kunnen beantwoorden in hoeverre de oorlog de vader is geweest van de kernreactor kunnen we het beste kijken hoe de ontwikkeling zou zijn verlopen als er helemaal geen oorlog was geweest. Hiervoor moeten we teruggaan naar de situatie van vlak voor de oorlog. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Frankrijk binnenvielen beschikte de groep van Joliot-Curie over zowel het ontwerp van een reactor die echt zou kunnen werken als over voldoende zwaar water om de nodige experimenten te kunnen uitvoeren. Door het uitbreken van de oorlog gingen de geplande experimenten niet door en vertrokken Halban en Kowarski naar Cambridge, waar ze vanaf 15 juli 1940 hun onderzoek konden voorzetten. In augustus kregen ze hun draaiende aluminium bol en in oktober kregen ze een ton uraniumpoeder. Op 16 december leverden ze hiermee het bewijs dat een zichzelf onderhoudende kettingreactie met natuurlijk uranium en zwaar water als moderator in principe mogelijk is.
Het lijkt een redelijke schatting dat als de oorlog niet was uitgebroken Joliot, Halban en Kowarski dit bewijs een maand of vier eerder zouden hebben geleverd (twee maanden tijdverlies door de verhuizing naar Engeland en twee maanden door de gebrekkige outillage in Cambridge). De volgende logische stap zou het bouwen van een demonstratie-reactor zijn geweest. Dat zou geen grote technisch problemen hebben opgeleverd, want het bouwen van een zwaar water reactor is veel eenvoudiger dan het bouwen van een grafietreactor, zoals Fermi deed in Chicago. Voor een zwaar water reactor hoeft men namelijk alleen maar staven uraniummetaal in een groot vat met zwaar water te hangen dat tegelijkertijd dient als moderator en als koelmiddel. Een probleem zou hierbij echter wel zijn geweest om voldoende zwaar water te verkrijgen, want de productie daarvan was toen nog extreem duur. Als we aannemen dat Joliot een jaar nodig zou hebben gehad om deze hoeveelheid zwaar water bij elkaar te krijgen zou ’s werelds eerste reactor wellicht in de zomer van 1942 kritisch hebben kunnen worden. Deze zou dan niet hebben gestaan in Chicago, maar in Parijs. Ook de vooraanstaande Britse fysicus P.M.S.Blacket schreef in zijn biografie van Joliot: “Er bestaat weinig twijfel dat als de oorlog er niet tussen was gekomen zou s‘werelds eerste zichzelf onderhoudende kettingreactie in Frankrijk tot stand zijn gekomen”. En zelfs Szilard zou later toegeven: “Als zijn werk niet was onderbroken zou hij ons misschien vóór zijn geweest” (15).
Ondertussen mogen we niet uit het oog verliezen dat de stap van een eerste primitieve kernreactor naar een elektriciteitsproducerende kerncentrale groot is. Om te zien hoe de verdere ontwikkeling misschien zou zijn verlopen als de oorlog er niet was geweest kunnen we het beste kijken naar de werkelijke ontwikkeling in Canada. Hier kreeg Halban in december 1942 de leiding over een nieuw laboratorium in Montreal en de Canadezen slaagden er zelfstandig in hun onderzoeksreactor ZEEP te bouwen die op 5 september 1945 kritisch werd. Deze prestatie stond geheel buiten het Manhattan Project, hoewel wel moet worden opgemerkt dat de Canadezen enige steun hadden aan het voorbeeld van de zwaar water reactor van Walter Zinn (de CP-3) in Chicago. Omgekeerd had trouwens ook het vroege werk van de Franse groep invloed op de bouw van de CP-3.
Het blijft natuurlijk enigszins speculatief, maar totaal genomen mag men waarschijnlijk stellen dat de tweede wereldoorlog de bouw van een vreedzame kernreactor eerder heeft vertraagd dan versneld. Wanneer deze oorlog er niet was geweest zou de latere ontwikkeling van de kernreactor niet veel anders zijn verlopen dan de werkelijke naoorlogse ontwikkeling. In de begintijd zou kernenergie duurder zijn geweest dan fossiele energie en de commerciële elektriciteitscentrales zouden hebben geaarzeld hierin te investeren. Maar er zouden ook rapporten zijn verschenen die zouden hebben gewezen op de eindigheid van de voorraad fossiele brandstoffen en op de klimaatsverandering door de massale CO2-uitstoot. Daarom zouden de regeringen het onderzoek naar vreedzame kernenergie hebben bevorderd. Maar er zouden ook milieuorganisaties zijn geweest die zouden hebben gewezen op de gevaren van kernenergie in verband met het stralingsgevaar. Naar men mag aannemen zouden veel kernreactoren minder gehaast uit de grond zijn gestampt dan in werkelijkheid het geval is geweest (denk aan de Russische duikboten), maar er zouden toch ongelukken zijn gebeurd in de geest van Harrisburg en misschien zelfs van Tsjernobyl. Er zou echter één groot verschil zijn geweest: men zou kernenergie niet steeds in verband hebben gebracht met Hisoshima, Nagasaki, vernietiging en nucleaire bewapeningswedloop. De massale afkeer van de bevolking, die de latere ontwikkeling van de kernenergie zozeer heeft vertraagd, zou niet zijn opgetreden.
10. Verschillende morele oordelen over de makers van de atoombom
Wanneer wij terugkijken op de ontwikkeling van de natuurkunde in de eerste helft van de 19e eeuw zien we hierin het plotseling optreden van een breuk: een bijna onvoorstelbare omslag in sfeer en morele lading. In 1905/1915 ontwikkelde Einstein zijn relativiteitstheorie en in de jaren twintig en dertig ontstond door het werk van onder andere Schrödinger, Dirac, Bohr en Heisenberg de quantummechanika. Dit waren hooggestemde theorieën en veel fysici hebben geboeid de legendarische discussies tussen vooral Bohr en Einstein gevolgd over de geheimzinnige en paradoxale implicaties van de nieuwe inzichten. Maar trad een verandering in en in 1942 startte het Manhattan Project waarbij de crème de la crème van de Europese en Amerikaanse fysici zich vrijwillig inzette voor de vervaardiging van het meest destructieve, medemensen-dodende wapen uit de geschiedenis.
Vaak wordt gezegd dat latere generaties niet het recht hebben over deze fysici te oordelen: deze zouden niet anders hebben gekund en als wij zelf in hun omstandigheden hadden geleefd hadden wij hetzelfde gedaan als zij. Maar men kan zich ook afvragen of het niet juist heel belangrijk is om te trachten tot een moreel oordeel over hun gedrag te komen. Het gaat er hierbij niet om deze mensen te veroordelen, maar om het grote probleem van de verantwoordelijkheid van fysici voor hun uitvindingen te doordenken.
Alle uitvinders dromen van de geweldige, nieuwe mogelijkheden die hun uitvinding zal scheppen: Marconi vond de radio uit om over grote afstanden met andere mensen te kunnen praten, de gebroeders Wright bouwden hun vliegtuigen om hoog boven de wolken naar verre landen te zweven. Maar steeds worden dergelijke uitvinders geconfronteerd met het probleem dat hun uitvindingen niet alleen ten goede, maar ook ten kwade kunnen worden gebruikt. Voor het merendeel van de uitvindingen ligt een goed gebruik meer voor de hand dan een slecht gebruik: men denke bijvoorbeeld aan het orgel, de waterpomp, de windmolen en het uurwerk. Maar ze kunnen ook slecht worden gebruikt. Naar de gangbare en alleszins redelijke opvatting is in die gevallen niet de uitvinder schuldig, maar degene die misbruik maakt van de uitvinding. Wanneer uitvindingen niet meer gedaan zouden mogen worden omdat kwaadwilligen daar een slecht gebruik van zouden kunnen maken zou de wereld stil staan.
Er zijn echter ook uitvindingen waarvan men zich moeilijk kan voorstellen dat ze goed gebruikt zouden kunnen worden, hiertoe behoren bijvoorbeeld martelwerktuigen, gifgassen, fosforbommen en biologische wapens. Nog problematischer wellicht is de atoombom: hij vernietigde niet alleen Hiroshima en Nagasaki, maar vormde ook het uitgangspunt van een wereldomspannende bewapeningswedloop waarbij het sovjet-blok en het westerse blok elkaar wederzijds bedreigden met megalomane uitspraken over het aantal malen dat ze de wereld met hun vergeldingswapens konden vernietigen. Gelukkig is de koude oorlog goed afgelopen, maar er heeft een reële kans bestaan dat er inderdaad een nucleaire oorlog was uitgebroken en de wereld inderdaad grotendeels zou zijn vernietigd. Het valt moeilijk de grootte van deze kans in te schatten: wellicht is deze tien, of vijfentwintig of zelfs vijftig procent geweest. Stel dat de wereld in een dergelijke oorlog ten onder was gegaan, in hoeverre zouden dan de fysici die de atoombom hebben ontwikkeld hieraan mede verantwoordelijk zijn geweest?
Er wordt wel eens gezegd dat de fysici die de atoombom maakten de gevolgen van hun daden niet hebben kunnen overzien. Er is echter weinig reden om dit argument serieus te nemen. Zo schreef Fermi in april 1943 aan Oppenheimer dat niet alleen het afwerpen van een atoombom, maar ook deponeren van de in een reactor gevormde radioactieve splijtingsproducten in het vijandelijke gebied als wapen gebruikt kon worden. Men zou volgens hem deze producten, vooral het hooggiftige strontium-90 dat zich in de beenderen vastzet en dodelijke kanker veroorzaakt, kunnen gebruiken ter vergiftiging van de levensmiddelen. Daarmee kon de Duitse voedselvoorziening worden gesaboteerd. Op 25 mei 1943 schreef Oppenheimer terug dat hij dit idee veelbelovend vond en het had besproken met generaal Groves. Maar men moest volgens hem een dergelijk plan alleen uitvoeren als er genoeg voedingsmiddelen besmet konden worden om een half miljoen mensen te doden (16).
Na de oorlog werden veel fysici die hadden meegewerkt aan het Manhattan Project achtervolgd door schuldgevoel. Ze begonnen te waarschuwen tegen de gevaren van een nucleaire oorlog. Oppenheimer, de “vader van de atoombom”, ijverde voor internationale controle op de kernwapens. Szilard schreef waarschuwende SF-verhalen (17). Einstein werd weer pacifist, net zoals hij vóór de oorlog was geweest. Er verschenen tal van manifesten. Maar deze fysici konden op geen enkele wijze hun daden ongedaan maken. Men zou kunnen zeggen dat het geen mensen uit één stuk meer waren. Is het misschien dáárom dat hun protesten te weinig moreel gezag hadden om veel invloed uit te kunnen oefenen?
Het is na de oorlog gebruikelijk geworden het moeilijke probleem in hoeverre kernfysici verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het gebruik van hun voortbrengselen te benaderen met een nogal simpele oplossing: men deelt de naties in als absoluut goed en absoluut kwaad en beoordeelt vervolgens de fysici die meewerkten aan de bouw van een atoombom aan de hand van het regime waarvoor zij werkten. De geallieerde fysici die een atoombom bouwden waren “goed” omdat zij dat deden ter verdediging van een goed regime, de Duitse fysici zouden als ze gewerkt hadden aan de bouw van een atoombom “fout” zijn geweest omdat ze dan zouden hebben gecollaboreerd met een fout regime. Maar deze oplossing leidt tot een moeilijk probleem: iedere uitvinding die gedaan wordt ten behoeve van een “goed” regime kan later worden gebruikt door een “fout” regime. Zou het daarom niet beter zijn om vast te houden aan de gedachte dat een uitvinding een intrinsieke waarde heeft, onafhankelijk van het regime waarbinnen hij wordt gedaan?
De oplossing om onderscheid te maken tussen “goede” en “foute” regimes leidt bovendien tot het probleem dat het moeilijk objectief valt vast te stellen welke regimes goed en welke fout zijn. De overwinnende partij zal het eigen regime altijd als het goede regime beschouwen en daarmee voor lange tijd (en misschien wel voor altijd) het historische oordeel bepalen. Wanneer we tot een enigszins objectief oordeel willen komen zullen we op zijn minst een grote historische afstand moeten nemen en gezien vanaf een dergelijke afstand ontstaan zeer veel oorlogen in een escalerend proces van wederzijdse vergeldingsdaden. Zo was de tweede wereldoorlog voor een groot deel een Duitse revanche voor het verlies van de eerste wereldoolog en de vernedering van het verdrag van Versailles en was de eerste wereldoorlog voor een groot deel een Franse revanche voor de nederlaag bij de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Hoe ver moet je teruggaan bij de reconstructie van dergelijke ketens? Gezien vanuit dit historisch perspectief is er bijna nooit één partij aan te wijzen die de oorlog begonnen is. Beide partijen nemen deel aan dergelijke ketens en de enig juiste conclusie lijkt dan ook dat in dergelijke gevallen beide partijen schuldig zijn.
11. De vreedzame motivatie achter de bouw van de kernreactor - samenvatting
Gezien vanuit principieel-pacifistisch standpunt moet men waarschijnlijk stellen dat de fysici niet hadden mogen meewerken aan de bouw van de atoombom. Maar ten aanzien van de kernreactor ligt de zaak anders. Zelfs met het strengste morele oordeel over degenen die hebben meegewerkt aan de bouw van de atoombom treft degenen die de kernreactor hebben ontworpen en gebouwd nauwelijks enig verwijt. Reeds vóór het uitbreken van de vijandelijkheden, namelijk omstreeks april 1940, schetste Joliot een model van een kernreactor die echt zou kunnen werken. Over zijn in principe vreedzame motivatie kan geen enkele twijfel bestaan, ook al wist hij dat zijn uitvinding zou kunnen worden gebruikt voor oorlogsdoeleinden, namelijk voor het aandrijven van onderzeeboten en als algemene energiebron. Hoewel men dit misschien niet zou verwachten was ook de motivatie van de Duitse onderzoekers, zoals Hahn en Heisenberg, in principe vreedzaam. Dit geldt voor deze onderzoekers ook nadat zij gingen vermoeden dat een reactor plutonium kan produceren, want zij meenden dat het onmogelijk was in zo’n korte tijd een bom te maken dat deze nog invloed zou kunnen hebben op de afloop van de oorlog (18).
Ook de Amerikaanse fysici beschouwden het reactor-project aanvankelijk als in principe vreedzaam. Maar omstreeks januari 1942 trad er een wijziging op in hun motivatie. In deze tijd was het vrijwel zeker geworden dat een reactor plutonium zou kunnen produceren en vanaf mei 1942 kreeg de reactorontwikkeling vrijwel onbeperkte subsidie. Het werd opgenomen in het Manhattan-Project. Principiële pacifisten hebben reden om hier te spreken van een “zondeval” (19). Het is echter de vraag of deze verandering in motivatie de bouw van deze reactor veel heeft bespoedigd, het kan hoogstens met enkele maanden zijn geweest.
Terugkijkend kan men zeggen dat de ontwikkeling van de vreedzame kernenergie vrijwel geheel los heeft gestaan van het Manhattan Project. Men ziet dat vooral ook aan het werk van de oorspronkelijk tot het Frans team behorende Halban en Kowarski in Canada. Hoewel zij uit veiligheidsoverwegingen buiten het Manhattan Project waren gehouden bouwden zij hier met beperkte middelen verder aan hun zwaar water reactor. Deze trad vlak na de oorlog, 5 september 1945, in werking. Hij gebruikte natuurlijk uranium en maakte dus geen gebruik van de in het Manhattan Project ontwikkelde opwerkingstechtniek. Ook de hierna gebouwde Engelse en Franse reactoren maakten geen gebruik van deze opwerkingstechniek. Opgemerkt zij nog dat Joliot, onder wiens leiding de eerste Franse reactor (1948) werd gebouwd, weigerde deze in te richten voor de productie van plutonium. In 1950, toen de internationale spanningen hoog opliepen en de Koreaanse oorlog begon, besloot de Franse regering tot het maken van een atoombom. Er kwam zware kritiek op Joliot en hij werd, mede door zijn communistische sympathieën, ontheven van zijn functie als directeur van het Commissariat á l’Energie atomique (C.E.A.). Het was vooral door de houding van Joliot dat de Fransen pas in 1960, dus acht jaar na de Engelsen, hun eerste atoombom ontwikkelden.
Er bestaan zaken waarvan de oorsprong zó gecorrumpeerd is dat men een tegenzin voelt om ze te gebruiken, zelfs al is het voor een goed doel. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan de resultaten van onderzoeken die sommige Duitse kampartsen uitvoerden op de gevangenen in de concentratiekampen. Een overeenkomstige tegenzin tegen kernenergie bezielde in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw veel aanhangers van vredesbewegingen omdat deze vorm van energie voor hun gevoel onlosmakelijk was verbonden met de bommen op Hiroshima en Nagasaki en de daarop volgende koude oorlog met zijn sinistere kernbewapeningswedloop. Hoewel de gevoelens van deze mensen volstrekt respectabel zijn, zijn ze historisch gezien gelukkig niet gerechtvaardigd. De ontwikkeling van de kernreactor heeft – gelukkig - vrijwel niets te danken aan de tweede wereldoorlog.
Noten
(1) Enrico Fermi (16 juni 1934): Possible production of elements of atomic number higher than 92. In: Nature 133 (1934) p. 898-899. Staat ook in Wohlfarth.
(2) Otto Hahn und Fritz Strassmann (6 januari 1939): Über den Nachweis und das Verhalten der bei der Bestrahlung des Urans mittels Neutronen entstehenden Erdalkalimetalle. In: Die Naturwissenschaften 27.Jg (1939), S.11-15. Ook in Wohlfahrt.
(3) Otto Hahn und Fritz Strassmann (10 februari 1939): Nachweis der Entstehung aktiver Bariumisotope aus Uran und Thorium durch Neutronenbestrahluing; Nachweis weiterer aktiver Bruchstücke bei der Uranspaltung. In: Die Naturwissenschaften, 27.Jg. (1939), S.89-95. Ook in Wohlfahrt.
(4) Lise Meitner and Otto Robert Frisch (11 februari 1939): Disintegration of Uranium by Neutrons: A new Type of Nuclear Reaction. In: Nature 143 (1939), p. 239-240. Ook in Wohlfahrt.
(5) Hans von Halban, Jun., Frédéric Joliot and Lew Kowarski (18 maart 1939): Liberation of neutrons in the nuclear explosion of uranium. In: Nature 143 (1939), p. 470-471. Ook in Wohlfahrt.
(6) Hans von Halban, Jun., Frédéric Joliot and Lew Kowarski: (.... april 1939): Number of neutrons liberated in the nuclear fission of uranium. In: Nature143 (1939), p. 680. Ook in Wohlfahrt.
(7) Francis Perrin (1 mei 1939): Calcul relatif aux conditions éventuelle de transmutation en chaîne de l ‘uranium. In: Comptes rendus hebdomadaires des séances de l’Académie des Sciences, Paris, deel 208 (1939), p. 1394-1396.
(8) Francis Perrin (15 mei 1939): Calcul relatif aux conditions éventuelle de transmutation en chaîne de l ‘uranium. In: Comptes rendus hebdomadaires des séances de l’Académie des Sciences, Paris, deel 208 (1939), p. 1573-1575.
(9) H.Halban Jr, F.Joliot, L.Kowarski et F.Perrin (oktober 1939): Mise en évidence d’une réaction nucléaire en chaîne au sein d ‘une masse uranifère. In: Le journal de physique et le radium, serie 7, deel 10 (1939), p. 428-429.
(10) Zie voor een beschrijving van het latere werk van de Fransen: S.R.Weirt: Scientists in Power.
(11) Volgens Weirt (p. 169, 317) bouwden
W.Heisenberg en K.Wirtz in Duitsland een overeenkomstig opstelling (met zwaar water) in februari 1942. Volgens Walker (German National Socialism, p. 55, 84, 272) bouwde R.Döpel in de zomer van 1942 een modelmachine die meer neutronen produceerde dan hij absorbeerde. Het was een heterogene zwaar water machine bestaande uit concentrische bollen. In Amerika deed Fermi een dergelijk experiment met grafiet in juli 1942 (Weirt, p. 317).
(12) Enrico Fermi: Experimental Production of a Divergent Chain Reaction. In: American Journal of Physics 20 (1952), p. 536-558. Ook in Wohlfarth.
(13) Het memorandum van Frisch en Peierls is te vinden in Margeret Gowing (1964): Britain and Atomic Energy, 1939-1945.
(14) Het MAUD-rapport is eveneens te vinden in het boek van Gowing.
(15) Blacket, p. 96. Szilard is geciteerd naar Weirt, p.150.
(16) Geciteerd naar Hoffmann, p.132.
(17) Zie bijvoorbeeld Leo Szilard (1961): Die Stimme der Delphine, rororo Taschenbuch Ausgabe, 1963.
(18) Zie M.Walker (1989).
(19) In refereer hier aan G.J.Heering (1928, 1953): De zondeval van het christendom.
Algemene literatuur
Blacket, P.S.M.: Jean Frédéric Joliot, 1900-1958. In: Biographical Memoirs of the Fellows of the Royal Society, deel 6 (1960), p. 87-105.
Goldsmith, Maurice (1976): Frédéric Joliot-Curie, A biography.
Gowing, Margaret (1964): Britain and Atomic Energy, 1939-1945.
Groves, Leslie L. (1962): Now it can be told, The story of the Manhattan Project.
Hoffmann, K. (1995): J.Robert Oppenheimer, Schöpfer der ersten Atombombe.
Walker, Mark (1989): German National Socialism and the quest for nuclear power, 1939-1949. Vertaald in het Duits onder de titel: Die Uranmaschine, Mythos und Wirklichkeit der deutschen Atombombe (1990).
Walker, M. (1995): Nazi Science, Myth, Truth, and the German Atomic Bomb.
Weart, Spencer R. (1979): Scientists in power.
Wohlfarth, H. (1979): 40 Jahre Kernspaltung, Eine Einführung in die Originalliteratur.