Samenvatting van het artikel "Freud en het christendom"
Freud begon zijn theoretische loopbaan met het ontwikkelen van een viertal theorieën over psychische stoornissen, die hij aanduidde als conversiehysterie, angstneurose, angsthysterie en dwangneurose. Ieder van deze stoornissen werd volgens hem veroorzaakt door hetzelfde mechanisme: eerst verdringing (hetzij van voorstellingen, hetzij van geïnitieerde handelingen) en vervolgens een ziekmakende doorwerking van de tengevolge van de verdringing ongebruikt gebleven motivatie-energie. Deze kon dan binnen de psyche worden omgezet in bijvoorbeeld verlammingsverschijnselen of angst.
      Deze theorieën hadden een mechanistisch karakter, maar kwamen tegelijkertijd via het begrip verdringing ook op het terrein van de levensbeschouwing. Aanvankelijk ging Freud er op een tamelijk simpele wijze van uit dat de door hem veronderstelde verdringing plaats vond doordat het "ik" zich wilde beschermen tegen het bewustworden van de herinnering aan verdrietige of beschamende gebeurtenissen. Maar allengs begon de vraag wat de oorzaak kon zijn van deze verdringing een steeds grotere plaats in te nemen in zijn gedachtenleven. Steeds meer begon bij hem de overtuiging te groeien dat er ergens in de psyche een aparte instantie aanwezig moest zijn waarvan de verdringing uitging. In 1923 gaf hij deze de naam "Über-Ich. Hij beschouwde deze instantie als de representant van de door ouders en opvoeders geleerde geboden en verboden en daarachter van de voorvaderen en daarachter weer van Jahweh.
      Zo ontwikkelde Freud zijn bekende model waarbij binnen de psyche drie instanties worden onderscheiden: het "Es" dat de vertegenwoordiger is van de stuwende driften, het "Ich" dat kan denken en beslissen en tenslotte het "Über-Ich". Hij meende hiermee een model te schetsen van de menselijke psyche in het algemeen, maar mijns inziens was het vooral een model van zijn eigen psyche, de psyche van een consciëntieuze, liberaal-individualistische en atheïstische jood. Het weerspiegelt tevens de psyche van iemand die zijn leven lang blijft tobben over het feit dat hij het geloof der vaderen heeft verlaten. Met het concept superego gaf hij een plaats aan de stem van Jahweh, die hij nog altijd diep in zijn hart hoorde. Het was een angstaanjagende stem, vol verwijt. Freud scherpte het angstaanjagend karakter van het superego nog aanzienlijk aan door zijn theorie van de doodsdrift en het superego te maken tot de instantie waar deze doodsdrift zich het duidelijkt manifesteerde.
      Freud beschouwde het als de belangrijkste opgave van zijn therapie het ik zelfstandiger te maken tegenover het superego. Hij beriep zich hierbij vooral op de kracht van de rede. Maar de rede heeft (zoals Freud trouwens ook zelf zei) binnen de psyche te weinig macht om tegenover het superego voldoende tegenwicht te kunnen bieden. Hiervoor zou een instantie nodig zijn met een even zware religieuze en ethische lading als het superego. Zoals ik in mijn artikel "Jezus en vernieuwing van de Wet" heb betoogd, loste het vroege christendom dit probleem op door de nadruk te leggen op het gebod van de naastenliefde. Freud heeft door velerlei oorzaken deze weg echter niet kunnen vinden. Daarom restte hem niets anders dan een uitzichtloze strijd tegen een steeds angstaanjagender wordend superego. Men ziet dit onder andere weerspiegeld in het in zijn publikaties steeds terugkerende thema van de vadermoord.
      Wanneer men kijkt naar de levensgang van Freud en van vele van zijn volgelingen (Fromm, Reich, enz.) krijgt men de indruk dat er een psychologische wetmatigheid bestaat dat een mens zich alleen zonder psychische schade te lijden tegen een religieus zwaar geladen instantie als het superego kan verzetten als hij zich daarbij kan beroepen op een even zwaar religieus geladen alternatief. En deze wetmatigheid kan nog worden aangevuld: wanneer een bepaalde theorie of een bepaalde persoon die oorspronkelijk geen religeuze lading bezit toch wordt gebruikt om tegen een dergelijke religieus geladen instantie verzet te bieden, dan zal deze theorie of deze persoon automatisch ook zelf een religieuze lading krijgen. Men ziet dit bijvoorbeeld bij de evolutietheorie van Darwin: deze theorie bood een alternatief voor het bijbelse scheppingsverhaal en prompt werd hij voor velen een soort alternatieve heilsleer. Hetzelfde verschijnsel ziet men bij Freud: deze kwam er om de een of andere reden toe zich te verzetten tegen het superego en prompt kreeg hij een schare volgelingen die zich op hem beriepen en een bijna religieuze verering toedroegen.