De
toekomst van Europa in tabellen en grafieken
Sedert het uitkomen in 1972 van het
rapport “The Limits to Growth” van de Club van Rome is men zich steeds meer
bewust geworden van de eindigheid van de wereldreserves aan delfstoffen.
Bovendien is men zich vanaf omstreeks 1990
steeds meer zorgen gaan maken over de klimaatverandering. Dit heeft geleid tot een groot aantal studies
waarin wordt getracht de toekomstige ontwikkelingen op materieel gebied te
voorspellen. Deze vormen tot op zekere hoogte de randvoorwaarden waarbinnen de
geestelijke en culturele ontwikkelingen zich zullen afspelen.
Inhoud
1. De materiële
randvoorwaarden
1.1
De mondiale demografische ontwikkeling tot 2300
1.2
De economische ontwikkeling en de toereikendheid van de grondstoffen
1.3
De toereikendheid van de energiebronnen
1.4
De CO2-uitstoot en de klimaatverandering
1.5
Samenvatting en conclusies
2. De geestelijke en
culturele ontwikkeling
2.1
De etnische samenstelling van de bevolking in Nederland
2.2
De ontkerkelijking en de groei van de Islam in Nederland
2.3
De verandering van de gezinsmoraal en de seksuele moraal
2.4
Samenvatting en conclusies
3. De statistische en de
leidinggevende wereldvisie
Bronnen
1.
De
materiële randvoorwaarden
1.1 De mondiale demografische ontwikkeling
tot het jaar 2300
Een
eerste vraag is natuurlijk hoe het zal gaan met de groei van de
wereldbevolking. In 2004 hebben de V.N. een rapport opgesteld met daarin drie
scenario’s voor de periode 1950-2300. Het hoge scenario voorspelt dat in 2300 de
wereldbevolking zal zijn gegroeid tot 36.4 miljard mensen, het lage komt uit op
2,3 miljard en het middelste op 9.0 miljard.
9.0 miljard 2.3 miljard 36.4 miljard Drie
scenario’s voor de ontwikkeling van de wereldbevolking tot 2300 Bron: VN:World Population Prospects (2004)
Het
rapport geeft ook schattingen voor de groei van de bevolking uitgesplitst per
continent. Gaat men uit van het middelste scenario, waarin de wereldbevolking
vanaf 2050 ongeveer stabiel zal blijven op 9 miljard, dan is de groei tot 2050
als volgt:
1950 2000 2050 toename Latijns
Amerika 0.167 0.523 0.783 368% Noord-Amerika 0.172 0.315 0.438 155% Afrika 0.224 0.812 1.937 764% Europa 0.547 0.728 0.653 19% Azië 1.396 3.676 5.217 274% Totaal 2.519 6.086 9.076 260% Groei
van de wereldbevolking in miljarden, uitgesplitst naar de continenten.
Bron: WPP (2004)
Volgens
deze prognose zal de procentuele bevolkingstoename in de periode van 1950 tot
2050 in Europa dus het laagst zijn (19%) en zal het Europese aandeel in de
totale wereldbevolking dalen van 22 tot 7%. De belangrijkste oorzaak hiervan is
de afname van de vruchtbaarheid. Zo daalde in Nederland het gemiddeld aantal
kinderen per vrouw van 4.4 in 1900 via 3.1 in 1960 naar 1.5 in 1990, maar dezelfde tendens is te zien in heel
Europa. De vruchtbaarheid is het hoogst
in Afrika, hier zal de bevolking toenemen met 764%. Volgens de meest recente
prognose van het WPP (2006) zal de bevolkingstoename hier echter nòg groter
zijn. De oorzaak is dat in de nabije toekomst de verstrekking van aidsremmers
zal worden verbeterd, waardoor de levensduur zal toenemen.
1.2 De economische ontwikkeling en de
toereikendheid van de grondstoffen
De
bevolkingstoename, verbeterde productiemethoden en over het algemeen grotere deelname
aan het arbeidsproces zullen een stijging van de mondiale productie
veroorzaken. Hierbij zullen vooral Brazilië, India, Rusland en China zich
ontwikkelen tot nieuwe economische grootmachten. In de volgende grafiek wordt
de gezamenlijke groei van het BNP (bruto nationaal product) van deze zogenaamde
“BRIC-landen” vergeleken met de gezamenlijke groei van het BNP van de G-6
(Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Italië en Japan):
BNP
van de BRIC-landen vergeleken met dat van de G6 Bron: Goldman Sachs: Global Economics Paper no.
99 (2003)
We
zien in deze grafiek dat het BNP van de
G6 in de periode van 2000 tot 2050 met meer dan 150% zal groeien. Het BNP van
de BRIC-landen zal echter veel sneller groeien en al vóór 2040 het BNP van de
G6 passeren.
Door de groei van de industrie worden
er op de wereld steeds meer grondstoffen gebruikt. Het is echter moeilijk te
voorspellen tot wanneer de aanwezige reserves toereikend zullen zijn. Dat komt
niet alleen doordat het onzeker is welke voorraden er in de toekomst nog
gevonden zullen worden, maar ook doordat de winbaar geachte hoeveelheid van een
erts afhankelijk is van de prijs die men er voor wil betalen. Onderstaande
grafiek geeft twee voorspellingen, uit 1970 en uit 1992:
Twee
voorspellingen van de toereikendheid van de grondstoffen. Bron: Hoesnel.nl
In
deze grafiek is te zien hoezeer de voorspellingen uit 1990 verschoven zijn ten
opzichte van die uit 1970. Toch zal op den duur een grondstoffentekort ontstaan
en de enige oplossing daarvoor is recycling. Op het ogenblik worden aluminium
en papier al grotendeel gerecycled.
1.3 Voorspellingen van de
toereikendheid van de energiebronnen
Ook
voor de fossiele brandstoffen (kolen, olie, gas) en het uranium geldt dat het
onzeker is welke voorraden nog gevonden zullen worden en dat de winbaar geachte
hoeveelheid afhankelijk is van de prijs die men er voor wil betalen. De
volgende tabel geeft de bewezen reserves voor de verschillende energiebronnen:
Wereldvoorraad Energie-equivalent v/p Kolen 909 x 109 ton
26.6
x 1021 joule 164 jaar Olie 162 x 109 ton 6.7 x 1021 joule 41 jaar Gas 180 x 1012 m3 7.0 x 1021 joule 67 jaar Uranium 4.4
x 106 ton Thermische
reactoren: 1.33 x 1021 joule Met
herhaalde opwerking (verdubbeling?) Met
kweekreactoren (een factor 60-100 groter) 66 jaar 132 jaar? 5280 jaar thorium circa
3x uranium 16000
jaar Bronnen: BP Statistical Review of World Energy
June 2005. NEA/IAEA Report (2004):
Uranium 2003: Resources, Production and Demand. Elsevier: Uranium
and Thorium Resource Assessment
In
de derde kolom is de energie-inhoud berekend in joule en in de vierde kolom de
tijd die het nog zal duren voor de wereldvoorraad is uitgeput door de bewezen
voorraad (v) te delen door het gebruik in 2004 (p). Hierbij is dus geen
rekening gehouden met de voorraden die waarschijnlijk nog ontdekt zullen
worden. Deze speculatieve voorraden zijn voor de fossiele brandstoffen een
factor 2-3 groter dan de bewezen voorraden
en voor het uranium nog meer. Hierdoor zal de toereikendheid
waarschijnlijk veel groter zijn dan de in de vierde kolom is aangegeven. Opgemerkt
zij dat in deze tabel de enorme hoeveelheid uranium die zich in het zeewater
bevindt (en, zéker bij het gebruik van kweekreactoren, economisch rendabel
gewonnen kan worden) niet is vermeld.
Transitie naar duurzame energiebronnen
Aangezien
de fossiele energiebronnen opraken is het noodzakelijk zo spoedig mogelijk over
te gaan op duurzame energiebronnen.
Hiervoor worden onderling zeer verschillende scenario’s geschetst:
zon overige
duurzaam kernenergie gas olie steenkool Scenario
voor de inzet van energiebronnen tot 2100. In dit Duitse scenario wordt de
kernenergie uitgefaseerd en is een zeer optimistisch beeld geschetst van de
zonneenergie. Bron: Keuzes voor duurzaamheid (CDA-rapport, 2005)
1.4 Voorspellingen aangaande de CO2-uitstoot
en de klimaatverandering
De
fossiele brandstoffen zijn niet alleen eindig, maar hebben bovendien het nadeel
dat zij bij verbranding CO2 uitstoten. Naar momenteel door de meerderheid van de
klimaatdeskundigen wordt aangenomen leidt de CO2-uitstoot tot
versterking van het broeikaseffect en vervolgens tot mondiale
temperatuursverhoging. Het is dus van belang maatregelen te nemen om de CO2-uitstoot
zoveel mogelijk te beperken. In de onderstaande grafiek is voor drie scenario’s
de groei van het CO2-gehalte in de lucht berekend.
830
ppmv 700
ppmv 540
ppmv Drie
scenario’s voor de groei van het CO2-gehalte in de lucht. Bron:
IPCC-rapport 2007
Het
CO2-gehalte was in 1850 circa 280 ppmv (parts per million by
volume), hetgeen betekent dat het aandeel in het volume 0.028% is. In 2000 was dit gehalte gestegen tot 370
ppmv en het zal in het meest optimistische scenario in 2100 gestegen zijn tot
540 ppmv en in het meest pessimistische scenario tot 830 ppmv.
In het rapport is ook met behulp van een simulatiemodel voor
ieder van de drie genoemde scenario’s berekend welke temperatuursverhoging tot
2100 kan worden verwacht. Dit is (in vereenvoudigde vorm) weergegeven in de
volgende grafiek:
4.1 °C 3.7
°C 2.5 °C Temperatuursstijging
voor ieder van de drie bovengenoemde scenario’s
We
zien in deze grafiek dat het meest optimistische scenario (waarbij het CO2-gehalte
in de dampkring beperkt blijft tot 540 ppmv) leidt tot een temperatuursverhoging
in 2100 van 2.5 graden Celsius (vergeleken met de meetreeks 1961-1990).
1.5
Samenvatting en conclusies
De
wereldbevolking zal waarschijnlijk toegroeien naar zo’n 9 miljard.
Tegelijkertijd zullen er grote verschuivingen optreden in de concentraties van
de bevolking op aarde. Zo zal in het jaar 2050 de bevolking van Afrika meer dan
verachtvoudigd zijn. De bevolking van Europa zal dan nog slechts 6.7% van de
wereldbevolking zijn en bovendien voor een groot deel bestaan uit niet-westerse
immigranten. Ook in economisch opzicht
zal Europa snel zinken op de ranglijst: het aandeel van de 25 lidstaten van de
EU in het totale BNP van de wereld zal zakken van 34% in 2005 naar 15% in 2050
(Bron: Keystone India).
Aangezien de grondstoffen en de
fossiele brandstoffen eindig zijn zal er ondanks toenemende recycling en steeds
verdergaande ontwikkeling van duurzame energiebronnen schaarste ontstaan aan
grondstoffen en energie. Dit zal met zekerheid leiden tot internationale
spanningen en misschien tot oorlogen.
Ook wanneer de wereld er door grote
inspanning in zal slagen het CO2-gehalte van de dampkring onder de
540 ppmv te houden zal tot 2100 de gemiddelde temperatuur mondiaal stijgen met
minimaal 2.5 graden. In sommige gebieden, waaronder Nederland, zal deze
stijging echter veel sneller gaan dan het gemiddelde (Bron: KNMI, 2008). De hierdoor noodzakelijke extra
koeling zal veel energie kosten. Verder zal de zeespiegel minstens enkele
tientallen centimeters stijgen en het
weer grilliger worden. De economisch sterke landen zullen de kosten hiervan wel
kunnen opvangen, de armere landen zullen dit veel moeilijker kunnen. Er zullen
klimaatvluchtelingen komen en klimaatmigratie. Wanneer men er echter niet in
zal slagen het CO2-gehalte beneden de 540 ppmv te houden ziet het er
voor de mensheid niet rooskleurig uit.
2. De geestelijke en culturele
ontwikkeling
2.1 Voorspellingen aangaande de
etnische samenstelling van de bevolking
De
tot hier besproken ontwikkelingen hebben betrekking op de uiterlijke
omstandigheden waaronder de mensen leven. Een gegeven waaruit meer valt af te
leiden over hun innerlijke gesteldheid is de samenstelling van de bevolking
naar etnische afkomst. We zullen ons hierbij allereerst richten op Nederland
omdat gemiddelden over heel Europa weinig specifiek zijn. De ontwikkeling van
deze samenstelling tussen 1975 en 2005
is te zien in de volgende grafiek:
Aantal niet-westerse allochtonen naar
herkomst tussen 1975 en 2005. Dit is een stapelgrafiek: de bovenste
lijn geeft het totaal aan. Bron: CBS
Niet-westers
allochtonen Westerse
plus niet-westerse allochtonen Totale
bevolking Prognose
van de totale Nederlandse bevolking van 2007 tot 2050 en van
het aandeel allochtonen daarin. Bron: CBS
Volgens
deze prognose zal, terwijl de totale bevolking op circa 16.5 miljoen
stabiliseert, het aantal allochtonen daarin stijgen tot 4.8 miljoen in 2050.
Deze zullen zich vooral vestigen in de grote steden. In 2015 zal in het
percentage niet-westerse allochtonen in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag de 50%-grens hebben
gepasseerd (bron: www.grotevier.nl).
2.2 Ontkerkelijking en groei van de
islam
Er
vindt in Nederland vanaf de tweede wereldoorlog een steeds verdergaande ontkerkelijking
plaats. In de volgende grafiek is het verloop aangegeven van het ledental van
de Rooms-katholieke kerk en van de drie kerken (de Hervormde, de synodaal
gereformeerde en de Evangelisch-Lutherse) die in 2005 zijn opgegaan in de Protestantse Kerk
Nederland:
R.-k. kerk PKN islam Aandelen
van drie grote gezindten in de Nederlandse bevolking tussen 1947 en 2020,
namelijk (1) de leden van de
R.-k.kerk, (2) de leden van de PKN of
de daarin opgegane kerken en (3) het aantal moslims. De periode 2005-2020
is een prognose. Bron: Godsdienstige veranderingen in Nederland (SCP, 2006)
Volgens
de in deze grafiek gegeven prognose zal in 2020 nog 10% lid zijn van de Rooms-katholieke
kerk en nog 4% lid van de PKN. Als belangrijkste oorzaken van de teruggang van
deze percentages kan men wijzen op de afnemende religiositeit binnen de
allochtone Nederlanders, de immigratie van andersdenkenden en de
individualisering. Deze individualisering kan men echter niet zonder meer als
anti-religieus beschouwen want er is inmiddels een grote groep buitenkerkelijke
christenen ontstaan. Verder moet worden opgemerkt dat tegenover een afname van
de gevestigde kerken een toename staat van de andere kerkgenootschappen (totaal
7% in 2020).
In de grafiek is ook een ruwe
schatting van de groei van de islam aangegeven: totaal 8% in 2020. Volgens deze prognose zal omstreeks 2015 het
aantal moslims het aantal leden van de PKN passeren. Natuurlijk zijn deze
groepen niet zonder meer vergelijkbaar. Zo zullen de moslims gemiddeld veel
jonger zijn dan de vergrijzende leden
van de PKN. Maar evenals de leden van de PKN zullen de moslims waarschijnlijk
cultureel gezien een tamelijk hechte groep vormen.
2.3
De verandering van de gezinsmoraal en de seksuele moraal
Een
van de belangrijkste veranderingen in de gezinsmoraal na de tweede wereldoorlog
is de sterke toename van het aantal
echtscheidingen. Deze nam toe van 551 in 1900 tot een piek van 37500 in 2001. De
volgende grafiek geeft het verloop van het aantal echtscheidingen per jaar per
1000 inwoners:
Het
aantal echtscheidingen per jaar per duizend inwoners van 1900 tot
2007. Bron: CBS
Zoals
in de grafiek is te zien is het aantal echtscheidingen per jaar momenteel min
of meer gestabiliseerd, maar dat komt niet doordat er minder samenwonende paren
uit elkaar gaan, maar doordat er steeds meer paren ongehuwd samenwonen, zodat
het niet wordt geregistreerd als ze uit elkaar gaan. Doordat steeds meer
samenwonende paren met kinderen uit elkaar gaan en velen daarna weer met
anderen gaan samenwonen ontstaan er steeds meer “combi-gezinnen” die bestaan
uit een “gescheiden” vader met zijn kinderen en een “gescheiden” moeder met
haar kinderen.
De toename van het ongehuwd samenwonen
is een andere belangrijke verandering in de hedendaagse gezinsmoraal. Dit verschijnsel kwam tot omstreeks 1970
vrijwel niet voor, maar begon in de jaren ’80 snel toe te nemen. Volgens het CBS steeg tussen 1992 en 1998 in de leeftijdsgroep van 16 tot 25 jaar het
percentage ongehuwde paren onder de samenwonende paren van 30 naar 60%. Hetzelfde beeld is te vinden in de toename
van het aantal kinderen dat buiten het huwelijk wordt geboren. De volgende
grafiek geeft het verloop van het percentage eerste kinderen dat buiten het
huwelijk is geboren in Nederland.
Percentage
eerste kinderen dat buiten het huwelijk is geboren van 1960 tot 2007. Bron:
CBS: Bevolkingstrends 4e kwartaal 2004.
Zoals
in deze grafiek is te zien passeerde het percentage buitenechtelijk geboren
eerste kinderen in 2007 de 50%-grens. De toename van het aantal
buitenechtelijke kinderen vindt in heel Europa plaats, maar in de noordelijke
landen Griekenland 4 Engeland 44 Italië 15 Denemarken 46 Spanje 28 Frankrijk 51 Duitsland 30 Noorwegen 54 Ierland 33 Zweden 56 Nederland 37 IJsland 66 Oostenrijk 37 Percentage
kinderen van niet-getrouwde moeders in Europa in 2006. Bron: Eurostat
De wellicht belangrijkste verandering in de
seksuele moraal is de toename van de vrije seks, dus seks vóór of buiten het
huwelijk of de serieuze partnerrelatie. Een belangrijke oorzaak hiervan is de natuurlijk
de invoering van de anti-conceptiepil, die in Nederland in 1964 op de markt
kwam. Een andere oorzaak was het dalen van de leeftijd waarbij de jongeren in
biologische zin geslachtsrijp worden, zo daalde de leeftijd waarop de eerste
menstruatie plaats vindt tussen 1900 en de jaren ’80 van circa 15 naar circa 13
jaar (P.C.J.Ruigrok: Recente transities in huwelijk, gezin en levenscyclus,
2000). Er trad een sterke verseksualisering van de maatschappij op, vooral van
de massamedia. Bij vrouwen daalde tussen 1900 en nu de gemiddelde leeftijd bij de eerste
geslachtsgemeenschap van 25 tot 18 jaar. Een meer recente oorzaak is ook de
aidsbestrijding: het propageren van “veilig vrijen” (condoomgebruik) onder de
jongeren bevordert als bijeffect de vrije seks.
2.4
Samenvatting en conclusies
In
2050 zal Nederland circa 4.8 miljoen allochtonen tellen, dat is circa 30% van
de bevolking. Het is aannemelijk dat de eerste tientallen jaren de
leidinggevende functies nog vooral in handen van autochtonen zullen blijven.
Maar de allochtonen zullen gemiddeld veel jonger zijn dan de vergrijzende
autochtone bevolking en dus een nogal luidruchtige groep vormen. Bovendien
zullen zij in verschillende grote steden al vanaf 2015 de meerderheid vormen.
De verwijten van discriminatie zullen dus voorlopig niet van de lucht zijn. Er
zal ook veel vermenging optreden. Langzamerhand zullen de blanken uit het
straatbeeld verdwijnen. Volgens een prognose
zullen de blanken over 200 jaar zijn verdwenen.
Volgens de statistieken zal de ontkerkelijking
doorgaan, terwijl de islam in sterkte zal toenemen. Het is aannemelijk dat de
moslims van de tweede en derde generatie zullen “moderniseren”, maar dat dit
proces door verdere immigratie zal worden vertraagd. Verder is het aannemelijk
dat zij nog lang een zekere animositeit zullen voelen tegenover de autochtone,
blanke bevolking. Het is zelfs denkbaar dat deze zal voortduren tot deze
autochtone bevolking is verdwenen.
Op dit moment zijn vrije seks en
ongehuwd samenwonen in brede kring aanvaard. Tegelijkertijd blijkt uit enquêtes
dat, ook bij de jeugd, de idealen van levenslange verbondenheid en monogamie
nog steeds sterk leven (zie bv. M.Elchardus en W.Smits: De levensloop van
jongvolwassenen, 2005). Men kan zich afvragen in hoeverre vrije seks en een
ongebonden levensstijl verenigbaar is met het verlangen naar trouw en zorg voor
de kinderen, wellicht komen beide tendensen voort uit twee antagonistische
oerkrachten in de psyche van de mens. De toekomst zal leren welke van deze twee
de overhand zal krijgen. Dat zal voor een groot deel de toekomst van de
westerse cultuur bepalen.
3. Een statistische en een
leidinggevende wereldvisie
In
onze tijd heeft het verzamelen van gegevens en de statistische verwerking
daarvan een hoge vlucht genomen. Men vindt de resultaten hiervan in de
dagbladen en ze worden met grote interesse gelezen. Dat is terecht, want achter
veel van deze cijfers speelt zich een strijd af tussen culturen, volken,
godsdiensten en levensbeschouwingen. Zo lezen sommigen de toenemende cijfers
over echtscheiding en vrije seks met verontrusting, terwijl anderen ze lezen
met een gevoel van geruststelling of zelfs voldoening, omdat ze deze zien als
een teken van toenemende vrijheid en een rechtvaardiging van hun eigen
levenswijze.
In de huidige Europese cultuur neemt
men tegenover statistische gegevens
overwegend een passieve houding aan. Men ziet ze als een weerspiegeling
van veranderingen die zich als het gevolg van maatschappelijke en andere krachten
noodwendig afspelen. Hierbij bestaat de
neiging het gemiddelde op te vatten als norm. Regeringen gebruiken de
voorspellingen om zo goed mogelijk in te spelen op “wat er op ons afkomt”. Maar degenen die in het verleden de Europese
cultuur hebben opgebouwd, men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de grote
cultuurbouwers uit de tijd van de gotiek, bepaalden zèlf wat er op hen afkwam.
Hun houding was niet statistisch en passief, maar structurerend en
leidinggevend. Alleen op materieel gebied, met name in het streven om greep te
krijgen op het energiegebruik en de CO2-uitstoot, is in EU-verband
nog iets van een leidinggevende houding terug te vinden.
Bronnen
BP
Statistical Review of World Energy June 2005.
CDA: Keuzes voor
duurzaamheid, 2005
Centraal Bureau voor
Statistiek (CBS).
Elsevier:
Encyclopedia of Energy (online): Uranium and Thorium Resource Asessment
Eurostat. Dit is de
statistische informatiedienst van de Europese Commissie
Goldman
Sachs: Global Economics Paper no. 99 (2003)
Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC): rapport 2007
NEA/IAEA:
Uranium 2003: Resources, Production and Demand (2004) (“The red book”)
Sociaal Cultureel Planbureau
(SCP): Godsdienstige veranderingen in Nederland, 2006
VN:
World Population Prospects, uitgaven van 2004 en van 2006
www.Hoesnel.nl Dit is een zeer informatieve website